Engels-Nederlands woordenboek »

ruin betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
ruin [ruins] (remains of destroyed construction)
noun
[UK: ˈruːɪn]
[US: ˈruːən]

bouwvalsubstantief
{m}

puinhoopsubstantief
{m}

ruïnesubstantief
{f}

ruin [ruins] (the state of being a ruin, destroyed or decayed)
noun
[UK: ˈruːɪn]
[US: ˈruːən]

puinsubstantief
{n}

vervalsubstantief
{n}

ruin [ruined, ruining, ruins] (to cause the economical ruin of)
verb
[UK: ˈruːɪn]
[US: ˈruːən]

ruïnerenwerkwoord

rue [rued, ruing, rues] (to repent or regret a past action or event)
verb
[UK: ruː]
[US: ˈruː]

berouwenwerkwoord

accrue [accrued, accruing, accrues] (increase)
verb
[UK: ə.ˈkruː]
[US: ə.ˈkruː]

groeienwerkwoord

verhogenwerkwoord

accrue [accrued, accruing, accrues] (to be incurred as a result of the passage of time)
verb
[UK: ə.ˈkruː]
[US: ə.ˈkruː]

accumulerenwerkwoord

construe [construed, construing, construes] (to interpret or explain the meaning of something)
verb
[UK: kən.ˈstruː]
[US: kən.ˈstruː]

begrijpenwerkwoord

uitleggenwerkwoord

misconstrue [misconstrued, misconstruing, misconstrues] (to interpret erroneously)
verb
[UK: ˌmɪ.skən.ˈstruː]
[US: ˌmɪ.skən.ˈstruː]

misverstaanwerkwoord

verkeerd interpreterenwerkwoord

true [trued, truing, trues] (straighten)
verb
[UK: truː]
[US: ˈtruː]

rechttrekkenwerkwoord

rechtzettenwerkwoord