Engels-Nederlands woordenboek »

range betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
range [ranges] (area for military training or equipment testing)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

oefenterreinsubstantief
{n}

range [ranges] (distance to the object)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

afstandsubstantief
{m}

range [ranges] (ecology: area where a species is found)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

verspreidingsgebiedsubstantief
{n}

range [ranges] (large stove with many hotplates)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

fornuissubstantief
{n}

range [ranges] (line of mountains, buildings etc.)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

bergketensubstantief
{m} {f}

range [ranges] (maximum reach of capability)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

bereiksubstantief
{n}

range [ranges] (statistics: difference between largest and smallest observation)
noun
[UK: reɪndʒ]
[US: ˈreɪndʒ]

spreidingsubstantief
{f}

spreidingsbreedtesubstantief
{m}

apples and oranges (non-comparable items)
noun

appels met perensubstantief
{Pl}

arrange [arranged, arranging, arranges] (to put in order)
verb
[UK: ə.ˈreɪndʒ]
[US: ə.ˈreɪndʒ]

ordenenwerkwoord

schikkenwerkwoord

arrange [arranged, arranging, arranges] (to set up, organise)
verb
[UK: ə.ˈreɪndʒ]
[US: ə.ˈreɪndʒ]

regelenwerkwoord

arrangement [arrangements] (music: adaptation of a piece of music)
noun
[UK: ə.ˈreɪndʒ.mənt]
[US: ə.ˈreɪndʒ.mənt]

arrangementsubstantief
{n}

arrangement [arrangements] (plural: preparations for some undertaking)
noun
[UK: ə.ˈreɪndʒ.mənt]
[US: ə.ˈreɪndʒ.mənt]

afspraaksubstantief

akkoordsubstantief

regelingsubstantief

voorbereidingsubstantief

bitter orange (fruit)
noun
[UK: ˈbɪ.tə(r) ˈɒ.rɪndʒ]
[US: ˈbɪ.tər ˈɔː.rəndʒ]

bittersinaasappelsubstantief
{m}

pomeranssubstantief
{f}

zure sinaasappelsubstantief
{m}

blood orange [blood oranges] (type of orange)
noun
[UK: ˈblʌd.ˌɒ.rɪndʒ]
[US: ˈblʌd.ˌɒ.rɪndʒ]

bloedappelsiensubstantief
{f}

bloedsinaasappelsubstantief
{f}

estrange [estranged, estranging, estranges] (cause to feel less close or friendly; alienate)
verb
[UK: ɪ.ˈstreɪndʒ]
[US: e.ˈstreɪndʒ]

vervreemdenwerkwoord

estrange [estranged, estranging, estranges] (remove from an accustomed place or set of associations)
verb
[UK: ɪ.ˈstreɪndʒ]
[US: e.ˈstreɪndʒ]

ontwortelenwerkwoord

estrangement [estrangements] (the act of alienating)
noun
[UK: ɪ.ˈstreɪndʒ.mənt]
[US: ə.ˈstreɪndʒ.mənt]

vervreemdingsubstantief
{m}

forest ranger noun

boswachtersubstantief
{m}

hydrangea [hydrangeas] (shrub)
noun
[UK: haɪ.ˈdreɪn.dʒə]
[US: haɪ.ˈdreɪn.dʒə]

hortensiasubstantief
{m} {f}

mandarin orange (fruit)
noun
[UK: ˈmæn.də.rɪn ˈɒ.rɪndʒ]
[US: ˈmæn.də.rən ˈɔː.rəndʒ]

mandarijnsubstantief
{m}

mandarin orange (tree)
noun
[UK: ˈmæn.də.rɪn ˈɒ.rɪndʒ]
[US: ˈmæn.də.rən ˈɔː.rəndʒ]

mandarijnenboomsubstantief
{m}

mountain range (line of mountains)
noun
[UK: ˈmaʊn.tɪn reɪndʒ]
[US: ˈmaʊn.tən ˈreɪndʒ]

gebergtesubstantief
{n}

orange (having the colour of the fruit of an orange tree)
adjective
[UK: ˈɒ.rɪndʒ]
[US: ˈɔː.rəndʒ]

brandgeelbijvoeglijk naamwoord

geelroodbijvoeglijk naamwoord

oranjebijvoeglijk naamwoord

orange blossom (white flower of the orange tree)
noun

oranjebloesemsubstantief
{m}

Orange Free State (former province of South Africa)
proper noun

Oranje Vrijstaateigennam
{f}

orange juice [orange juices] (juice of squeezed oranges)
noun
[UK: ˈɒ.rɪndʒ dʒuːs]
[US: ˈɔː.rəndʒ ˈdʒuːs]

sinaasappelsap; jus d'orangesubstantief
{n}

Orange-Nassau (royal house or family of the Netherlands)
proper noun

Oranje-Nassaueigennam

Orange Order (organization)
proper noun

Oranjeordeeigennam

orangeade (orange-flavored soft drink)
noun
[UK: ˌɒ.rɪnʤ.ˈeɪd]
[US: ˌɒ.rɪnʤ.ˈeɪd]

appelsienlimonadesubstantief

sinaasappellimonadesubstantief

12