Engels-Nederlands woordenboek »

iff betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
diffidence (The state of being diffident, timid or shy; reticence or self-effacement)
noun
[UK: ˈdɪ.fɪ.dəns]
[US: ˈdɪ.fɪ.dəns]

bescheidenheidsubstantief
{f}

terughoudendheidsubstantief
{f}

verlegenheidsubstantief
{f}

diffident (distrustful)
adjective
[UK: ˈdɪ.fɪ.dənt]
[US: ˈdɪ.fɪ.dənt]

argwanendbijvoeglijk naamwoord

wantrouwigbijvoeglijk naamwoord

diffident (lacking confidence in oneself)
adjective
[UK: ˈdɪ.fɪ.dənt]
[US: ˈdɪ.fɪ.dənt]

onzekerbijvoeglijk naamwoord

diffraction grating [diffraction gratings] (surface having many closely spaced lines or slits)
noun

tralie [traliën]substantief
{f}

diffusion [diffusions] (in physics, intermingling of molecules)
noun
[UK: dɪ.ˈfjuːʒ.n̩]
[US: də.ˈfjuːʒ.n̩]

diffusiesubstantief
{f}

Eiffel Tower (tower in Paris)
proper noun
[UK: ˈaɪ.fəl ˈtaʊə(r)]
[US: ˈaɪ.fəl ˈtaʊər]

Eiffeltoreneigennam
{m}

goal difference (difference between the number of goals scored and the number of goals conceded)
noun
[UK: ɡəʊl ˈdɪ.frəns]
[US: ɡoʊl ˈdɪ.fə.rəns]

doelsaldosubstantief
{n}

griffin [griffins] (mythical beast having the body of a lion and the wings and head of an eagle)
noun
[UK: ˈɡrɪ.fɪn]
[US: ˈɡrɪ.ˌfɪn]

griffioensubstantief

griffon vulture [griffon vultures] (Gyps fulvus)
noun
[UK: ˈɡrɪ.fən ˈvʌl.tʃə(r)]
[US: ˈɡrɪ.fən ˈvʌl.tʃər]

vale giersubstantief
{m}

indifference (the state of being indifferent)
noun
[UK: ɪn.ˈdɪ.frəns]
[US: ˌɪn.ˈdɪ.fə.rəns]

onverschilligheidsubstantief
{f}

indifferent (not caring)
adjective
[UK: ɪn.ˈdɪ.frənt]
[US: ˌɪn.ˈdɪ.frənt]

onverschilligbijvoeglijk naamwoord

jiffy (very short, unspecified length of time)
noun
[UK: ˈdʒɪ.fi]
[US: ˈdʒɪ.fi]

mumsubstantief
{n}

locking differential (rod that transmits power or motion)
noun

sperdifferentieelsubstantief
{n}

mastiff [mastiffs] (powerful, deep-chested, and smooth-coated dog)
noun
[UK: ˈmæ.stɪf]
[US: ˈmæ.stəf]

mastiffsubstantief

midriff [midriffs] (mid section of the human torso)
noun
[UK: ˈmɪ.drɪf]
[US: ˈmɪ.drɪf]

middenrifsubstantief
{n}

miff (to become slightly offended)
verb
[UK: mɪf]
[US: mɪf]

zich gekrenkt voelenwerkwoord

miff (to offend slightly)
verb
[UK: mɪf]
[US: mɪf]

verontwaardigenwerkwoord

miffed (somewhat indignant, irritated, angry, put out or annoyed)
adjective
[UK: ˈmɪft]
[US: ˈmɪft]

geïrriteerdbijvoeglijk naamwoord

op de tenen getraptbijvoeglijk naamwoord

plaintiff [plaintiffs] (party bringing a suit in civil law against a defendant)
noun
[UK: ˈpleɪn.tɪf]
[US: ˈpleɪn.təf]

aanklagersubstantief

eisersubstantief

pontiff [pontiffs] (pope)
noun
[UK: ˈpɒn.tɪf]
[US: ˈpɑːn.təf]

hogepriestersubstantief
{m}

paussubstantief
{m}

pontifexsubstantief
{m}

quiff (hairstyle)
noun
[UK: kwɪf]
[US: kwɪf]

kuifsubstantief
{f}

riffraff [riffraffs] (the rabble)
noun
[UK: ˈrɪ.ˌfræf]
[US: ˈrɪ.ˌfræf]

gepeupelsubstantief

geteisemsubstantief

rapaljesubstantief

schorremorriesubstantief

tuigsubstantief

sheriff [sheriffs] (all meanings)
noun
[UK: ˈʃe.rɪf]
[US: ˈʃe.rəf]

sheriffsubstantief
{m}

skiff [skiffs] (Any of various types of boats small enough for sailing or rowing by one person)
noun
[UK: skɪf]
[US: ˈskɪf]

roeibootsubstantief
{m}

skiffsubstantief
{m}

sniff [sniffed, sniffing, sniffs] verb
[UK: snɪf]
[US: ˈsnɪf]

snuffelenwerkwoord

snuivenwerkwoord

sniffer plane (airplane for oil detection)
noun

snuffelvliegtuigsubstantief
{n}

stiff [stiffer, stiffest] (colloquial: harsh, severe)
adjective
[UK: stɪf]
[US: ˈstɪf]

stevigbijvoeglijk naamwoord

123

Zoek geschiedenis