Engels | Nederlands |
---|---|
heft (heaviness, the feel of weight) noun [UK: heft] [US: ˈheft] | gewichtigheidsubstantief |
heft [hefted, hefting, hefts] (to lift) verb [UK: heft] [US: ˈheft] | heffenwerkwoord hijsenwerkwoord opheffenwerkwoord optillenwerkwoord tillenwerkwoord |
heft [hefted, hefting, hefts] (to test the weight of something by lifting it) verb [UK: heft] [US: ˈheft] | wegenwerkwoord wikkenwerkwoord |
heft (weight) noun [UK: heft] [US: ˈheft] | gewichtsubstantief |
hefty [heftier, heftiest] (heavy) adjective [UK: ˈhef.ti] [US: ˈhef.ti] | forsbijvoeglijk naamwoord zwaarbijvoeglijk naamwoord |
hefty [heftier, heftiest] (strong, bulky) adjective [UK: ˈhef.ti] [US: ˈhef.ti] | stevigbijvoeglijk naamwoord |
identity theft (deliberate assumption of another person's identity) noun | identiteitsdiefstalsubstantief |
theft [thefts] (act of stealing property) noun [UK: θeft] [US: ˈθeft] | diefstalsubstantief dieverijsubstantief |