Engels-Nederlands woordenboek »

hang betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
exchange rate [exchange rates] (currency rate (finance))
noun
[UK: ɪkˈs.tʃeɪndʒ reɪt]
[US: ɪks.ˈtʃeɪndʒ ˈreɪt]

wisselkoerssubstantief
{m}

exchange student (student in an exchange scheme)
noun
[UK: ɪkˈs.tʃeɪndʒ ˈstjuːdnt]
[US: ɪks.ˈtʃeɪndʒ ˈstuː.dənt]

uitwisselingsstudentsubstantief
{m}

get the hang of (to learn to handle with some skill)
verb
[UK: ˈɡet ðə hæŋ əv ˈsʌm.θɪŋ]
[US: ˈɡet ðə ˈhæŋ əv ˈsʌm.θɪŋ]

iets doorhebbenwerkwoord

iets onder de knie beginnen te krijgenwerkwoord

snappen hoe het werktwerkwoord

interchange [interchanges] (highway junction)
noun
[UK: ˌɪn.tə.ˈtʃeɪndʒ]
[US: ˌɪn.tər.ˈtʃeɪndʒ]

knooppuntsubstantief
{n}

verkeersknooppuntsubstantief
{n}

verkeerswisselaarsubstantief
{m}

interchangeable (freely substitutable)
adjective
[UK: ˌɪn.tə.ˈtʃeɪn.dʒəb.l̩]
[US: ˌɪn.tər.ˈtʃeɪn.dʒəb.l̩]

uitwisselbaarbijvoeglijk naamwoord

loose change (coins kept in one's pocket or bag)
noun
[UK: luːs tʃeɪndʒ]
[US: ˈluːs ˈtʃeɪndʒ]

kleingeldsubstantief
{n}

low-hanging fruit noun

laaghangend fruitsubstantief

money changer (device for dispensing change)
noun

wisselautomaatsubstantief
{m}

money changer (person who will exchange currency)
noun

geldwisselaarsubstantief
{m}

wisselaarsubstantief
{m}

overhang [overhung, overhung, overhanging, overhangs] (hang over, as an ornament)
verb
[UK: ˌəʊv.ə.ˈhæŋ]
[US: ˌoʊv.ə.ˈhæŋ]

overhangenwerkwoord

overhang seat (Legislative seat distribution principle in certain countries)
noun

overhangmandaatsubstantief
{n}

regime change (overthrow of a government)
noun
[UK: reɪ.ˈʒiːm tʃeɪndʒ]
[US: rə.ˈʒiːm ˈtʃeɪndʒ]

regimeveranderingsubstantief
{f}

sea change (profound transformation, see also: metamorphosis)
noun

fundamentele veranderingsubstantief
{f}

Shanghai (Chinese municipality and port)
proper noun
[UK: ʃæŋ.ˈhaɪ]
[US: ˈʃæŋ.ˈhaɪ]

Sjanghaieigennam
{n}

shanghai [shanghaied, shanghaiing, shanghais] (to force or trick into work, especially joining a ship)
verb
[UK: ʃæŋ.ˈhaɪ]
[US: ˈʃæŋ.ˈhaɪ]

sjanghaaienwerkwoord

shortchange (to defraud someone by giving them less change than they ought to be given after a transaction)
verb
[UK: ˈʃɔːt.ˈtʃeɪndʒ]
[US: ˈʃɔːrt.ˈtʃeɪndʒ]

te weinig wisselgeld gevenwerkwoord

shortchange (to deprive someone of something for which they paid)
verb
[UK: ˈʃɔːt.ˈtʃeɪndʒ]
[US: ˈʃɔːrt.ˈtʃeɪndʒ]

bedriegenwerkwoord

iemand afzettenwerkwoord

sound change (language change that affects pronunciation)
noun

klankveranderingsubstantief
{f}

stock exchange (building and the associated organization)
noun
[UK: ˈstɒk.ɪks.ˌtʃeɪndʒ]
[US: ˈstɒk.ɪks.ˌtʃeɪndʒ]

aandelenbeurssubstantief
{f}

beurssubstantief
{f}

effectenbeurssubstantief
{f}

telephone exchange (equipment)
noun
[UK: ˈte.lɪ.fəʊn ɪkˈs.tʃeɪndʒ]
[US: ˈte.ləˌfoʊn ɪks.ˈtʃeɪndʒ]

telefooncentralesubstantief
{f}

the more things change, the more they stay the same ( change is constant, unavoidable and a fact of life)
phrase

hoe meer alles verandertphrase

hoe meer het hetzelfde blijftphrase

uninterchangeable (not interchangeable)
adjective

onuitwisselbaarbijvoeglijk naamwoord

123

Zoek geschiedenis