Engels-Nederlands woordenboek »

foot betekenis in Nederlands

EngelsNederlands
foot-and-mouth disease noun
[UK: ˈfʊ.tənd.ˈmaʊθ.dɪ.ˈziːz]
[US: ˈfʊ.tənd.ˈmaʊθ.dɪ.ˈziːz]

mond-en-klauwzeersubstantief

foot fault (type of fault in sports)
noun

voetfoutsubstantief
{m} {f}

foot kiss (reverential kiss on the foot)
noun

voetkussubstantief
{m}

footage (amount of film that has been used)
noun
[UK: ˈfʊ.tɪdʒ]
[US: ˈfʊ.tɪdʒ]

filmmateriaalsubstantief
{n}

football [footballs] (association football)
noun
[UK: ˈfʊt.bɔːl]
[US: ˈfʊt.ˌbɒl]

voetbalsubstantief
{n}

football [footballs] (practise of any of these games)
noun
[UK: ˈfʊt.bɔːl]
[US: ˈfʊt.ˌbɒl]

voetballensubstantief
{n}

footballer [footballers] (one who plays football)
noun
[UK: ˈfʊt.bɔː.lə(r)]
[US: ˈfʊt.bɔːr.lər]

voetballersubstantief
{m}

voetbalspeelstersubstantief
{f}

voetbalspelersubstantief
{m}

voetbalstersubstantief
{f}

footbridge [footbridges] (bridge for pedestrians)
noun
[UK: ˈfʊt.brɪdʒ]
[US: ˈfʊt.brɪdʒ]

voetgangersbrugsubstantief
{f}

footer [footers] (line of information at the bottom of a page)
noun
[UK: ˈfʊ.tə(r)]
[US: ˈfʊ.tər]

voettekstsubstantief

footman [footmen] (male servant)
noun
[UK: ˈfʊt.mən]
[US: ˈfʊt.mən]

lakeisubstantief

footnote [footnotes] (comment at the bottom of a printed page)
noun
[UK: ˈfʊt.nəʊt]
[US: ˈfʊtnoʊt]

voetnootsubstantief
{m} {f}

footpath [footpaths] (path to be used by people walking)
noun
[UK: ˈfʊt.pɑːθ]
[US: ˈfʊt.ˌpæθ]

voetpadsubstantief
{n}

footprint [footprints] (profession or lifestyle)
noun
[UK: ˈfʊt.prɪnt]
[US: ˈfʊt.ˌprɪnt]

voetsporensubstantief
{Pl}

footprint [footprints] (space required by a piece of equipment)
noun
[UK: ˈfʊt.prɪnt]
[US: ˈfʊt.ˌprɪnt]

afmetingensubstantief
{Pl}

footprint [footprints] (the impression of the foot)
noun
[UK: ˈfʊt.prɪnt]
[US: ˈfʊt.ˌprɪnt]

voetafdruksubstantief
{m}

footsie (flirting game)
noun
[UK: ˈfʊt.si]
[US: ˈfʊt.si]

voetjevrijensubstantief
{n}

footstep [footsteps] (distance of one footstep)
noun
[UK: ˈfʊt.step]
[US: ˈfʊt.ˌstep]

passubstantief
{m}

voetsubstantief
{m}

footstep [footsteps] (mark left by a foot)
noun
[UK: ˈfʊt.step]
[US: ˈfʊt.ˌstep]

voetafdruksubstantief
{m}

voetstapsubstantief
{m}

footstep [footsteps] (signs of a course taken)
noun
[UK: ˈfʊt.step]
[US: ˈfʊt.ˌstep]

spoorsubstantief
{n}

footstep [footsteps] (step, as in a stair)
noun
[UK: ˈfʊt.step]
[US: ˈfʊt.ˌstep]

tredesubstantief
{m} {f}

treesubstantief
{m} {f}

footstool [footstools] (a low stool)
noun
[UK: ˈfʊt.stuːl]
[US: ˈfʊt.stuːl]

voetbankjesubstantief
{n}

footwear (item of clothing that is worn on the foot)
noun
[UK: ˈfʊ.tweə(r)]
[US: ˈfʊ.ˌtwer]

schoeiselsubstantief
{n}

footwell (space for the feet in a vehicle)
noun

voetenruimtesubstantief
{f}

afoot (in progress)
adverb
[UK: ə.ˈfʊt]
[US: ə.ˈfʊt]

op komstbijwoord

op tilbijwoord

afoot (means of locomotion, walking)
adverb
[UK: ə.ˈfʊt]
[US: ə.ˈfʊt]

lopendbijwoord

te voetbijwoord

American football noun
[UK: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈfʊt.bɔːl]
[US: ə.ˈmer.ɪk.ən ˈfʊt.ˌbɒl]

American footballsubstantief
{n}

Amerikaanse voetbalsubstantief
{n}

rugbysubstantief
{n}

association football (soccer)
noun
[UK: ə.ˌsəʊ.ʃi.ˈeɪʃ.n̩ ˈfʊt.bɔːl]
[US: əˌso.ʊ.ʃi.ˈeɪʃ.n̩ ˈfʊt.ˌbɒl]

voetbalsubstantief
{n}

athlete's foot (fungal infection)
noun
[UK: ˈæθ.liːts fʊt]
[US: ˈæθ.ˌlits ˈfʊt]

voetschimmelsubstantief
{m}

zwemmerseczeemsubstantief
{n}

barefoot (wearing nothing on the feet)
adjective
[UK: ˈbeə.fʊt]
[US: ˈber.ˌfʊt]

barrevoetsbijvoeglijk naamwoord

12