Engels | Nederlands |
---|---|
affected (emotionally moved, touched) adjective [UK: ə.ˈfek.tɪd] [US: ə.ˈfek.təd] | geraaktbijvoeglijk naamwoord geëmotioneerdbijvoeglijk naamwoord ontdaanbijvoeglijk naamwoord |
affected (influenced or changed by something) adjective [UK: ə.ˈfek.tɪd] [US: ə.ˈfek.təd] | beïnvloedbijvoeglijk naamwoord getroffenbijvoeglijk naamwoord |
affect [affected, affecting, affects] (to infect or harm) verb [UK: ə.ˈfekt] [US: ə.ˈfekt] | aantastenwerkwoord |
affect [affected, affecting, affects] (to influence or alter) verb [UK: ə.ˈfekt] [US: ə.ˈfekt] | beïnvloedenwerkwoord |
affect [affected, affecting, affects] (to make a false display of) verb [UK: ə.ˈfekt] [US: ə.ˈfekt] | veinzenwerkwoord |
affect [affected, affecting, affects] (to move to emotion) verb [UK: ə.ˈfekt] [US: ə.ˈfekt] | emotionerenwerkwoord ontroerenwerkwoord |