Dutch-German dictionary »

heden meaning in German

DutchGerman
heden substantief

die Gegenwart [der Gegenwart; —]Substantiv

heden bijwoord

heuteAdverb

hedenavond

heute abend

hedendaags bijvoeglijk naamwoord

heutig

drieëenheid [drieëenheden] substantief

die Dreieinigkeit [der Dreieinigkeit; —]Substantiv

weersomstandigheden o

die WetterSubstantiv

weersomstandigheden o
Jägersprache

die Witterung [der Witterung; die Witterungen] (Wetter während eines bestimmten Zeitraums)Substantiv

zondermoeilijkheden bijvoeglijk naamwoord

geläufig [geläufiger; am geläufigsten]Adjektiv

zondermoeilijkheden bijwoord

glatt [glatter; am glattesten]Adjektiv