Dutch-German dictionary »

elk meaning in German

DutchGerman
elkaar

einander

elkaarafwisselen

sich ablösen

elkaarbegrijpen

sich verständigen

elkaardekken werkwoord

kongruieren [kongruierte; hat kongruiert]Verb

elkander

einander

aanelkaarvastmaken v

verbinden [verband; hat verbunden]Verb

bloemkelk m

der Becher [des Bechers; die Becher]Substantiv

der Kelch [des Kelch(e)s; die Kelche]Substantiv

edelknaap m

der Edelknabe [des Edelknaben; die Edelknaben]Substantiv

der Page [des Pagen; die Pagen]Substantiv

geelkoper o

Latun

das Messing [des Messings; —]Substantiv

hagelkorrel substantief

die Schloße [der Schloße; die Schloßen]Substantiv

hagelkorrel o

das GraupelnSubstantiv

das Hagelkorn [des Hagelkornes/Hagelkorns; die Hagelkörner]Substantiv

heelkunde substantief

die Chirurgie [der Chirurgie; die Chirurgien]Substantiv

heelkunde v

Wundarzenei-Kunst

inelkaarduiken werkwoord

kauern [kauerte; hat gekauert]Verb

inelkaarlopen v

verkehren [verkehrte; hat/ist verkehrt]Verb

inelkgeval bijwoord

allenfallsPhrase

jedenfallsAdverb

kelk m

der Becher [des Bechers; die Becher]Substantiv

der Kelch [des Kelch(e)s; die Kelche]Substantiv

mantelkap substantief

die Kappe [der Kappe; die Kappen]Substantiv

die Kapuze [der Kapuze; die Kapuzen]Substantiv

melk substantief

die Milch [der Milch; die Milche/(nur im fachsprachlichen Gebrauch:) Milchen]Substantiv

melken v

melken [melkte, molk; hat gemelkt, gemolken]Verb

melkinrichting o

das MilchgeschäftSubstantiv

melkwei pl

der Molken [des Molkens; —]Substantiv

melkwinkel substantief

die Molkerei [der Molkerei; die Molkereien]Substantiv

metelkaarverwarren werkwoord

verwechseln [verwechselte; hat verwechselt]Verb

metselkalk m

der Mörtel [des Mörtels; die Mörtel]Substantiv

miskelk m

der Becher [des Bechers; die Becher]Substantiv

der Kelch [des Kelch(e)s; die Kelche]Substantiv

opwelkemanier?

wieso?

scheelkijken werkwoord

schielen [schielte; hat geschielt]Verb

spoelkom

Waschfaß

stelkunde substantief

die Algebra [der Algebra; die Algebren]Substantiv

die BuchstabenrechnungSubstantiv

telkens bijwoord

allemalAdverb

12