Dutch-English dictionary »

erg meaning in English

DutchEnglish
erg bijwoord

very(to a high degree)
adverb
[UK: ˈver.i] [US: ˈver.i]

ergatief bijvoeglijk naamwoord

ergative(with the subjects of transitive constructions having grammatical cases or thematic relations different from those of from intransitive constructions)
adjective

ergatief substantief
{m}

ergative(ergative verb or other expression)
noun

ergative case(case used to indicate the agent of a verb in ergative-absolutive languages)
noun

ergativiteit substantief
{f}

ergativity(linguistics: structuring property of grammar)
noun

ergens bijwoord

somewhere(in some place)
adverb
[UK: ˈsʌm.weə(r)] [US: ˈsʌˌm.wer]

ergens anders bijwoord

somewhere else(in or at some other place)
adverb

ergens heen bijwoord

somewhere(to some place)
adverb
[UK: ˈsʌm.weə(r)] [US: ˈsʌˌm.wer]

ergens komaf mee maken werkwoord

get something over with(put behind oneself)
verb

ergens naar toe gaan werkwoord

head [headed, heading, heads](to move in a specified direction)
verb
[UK: hed] [US: ˈhed]

ergens overheen kijken werkwoord

miss [missed, missing, misses](to fail to understand)
verb
[UK: mɪs] [US: ˈmɪs]

ergens overheen lezen werkwoord

miss [missed, missing, misses](to fail to understand)
verb
[UK: mɪs] [US: ˈmɪs]

ergens voor staan werkwoord

represent [represented, representing, represents](to portray by pictorial or plastic art)
verb
[UK: ˌriː.prɪ.ˈzent] [US: ˌre.prə.ˈzent]

erger bijvoeglijk naamwoord

worse(comparative form of bad)
adjective
[UK: wɜːs] [US: ˈwɝːs]

ergeren werkwoord

annoy [annoyed, annoying, annoys](to disturb or irritate)
verb
[UK: ə.ˈnɔɪ] [US: ə.ˌnɔɪ]

offend [offended, offending, offends](to annoy, cause discomfort or resent)
verb
[UK: ə.ˈfend] [US: ə.ˈfend]

peeve(annoy; vex)
verb
[UK: piːv] [US: ˈpiːv]

roil [roiled, roiling, roils](to annoy)
verb
[UK: ˌrɔɪl] [US: ˌrɔɪl]

vex [vexed, vexing, vexes](to annoy)
verb
[UK: veks] [US: ˈveks]

ergerlijk werkwoord

annoying(causing irritation or annoyance; troublesome; vexatious)
verb
[UK: ə.ˈnɔɪ.ɪŋ] [US: ə.ˌnɔɪ.ɪŋ]

ergerlijk bijvoeglijk naamwoord

galling(vexing)
adjective
[UK: ˈɡɔːl.ɪŋ] [US: ˈɡɒl.ɪŋ]

vexatious(full of trouble or disquiet)
adjective
[UK: vek.ˈseɪ.ʃəs] [US: vek.ˈseɪ.ʃəs]

ergernis substantief

chafe [chafes](vexation; irritation of mind; rage)
noun
[UK: tʃeɪf] [US: ˈtʃeɪf]

spite(vexation, chagrin, mortification)
noun
[UK: spaɪt] [US: ˈspaɪt]

vexation [vexations](act of annoying, vexing or irritating)
noun
[UK: vek.ˈseɪʃ.n̩] [US: ˌvek.ˈseɪʃ.n̩]

ergernis substantief
{f}

annoyance [annoyances](that which annoys)
noun
[UK: ə.ˈnɔɪəns] [US: ə.ˌnɔɪəns]

peeve [peeves](annoyance or grievance)
noun
[UK: piːv] [US: ˈpiːv]

ergonomie substantief
{f}

ergonomics(science of the design of equipment)
noun
[UK: ˌɜː.ɡə.ˈnɒ.mɪks] [US: ˌər.ɡə.ˈnɑː.mɪks]

ergonomisch bijvoeglijk naamwoord

ergonomic(of, or relating to the science of ergonomics)
adjective
[UK: ˌɜː.ɡə.ˈnɒ.mɪk] [US: ˌər.ɡə.ˈnɑː.mɪk]

ergst bijvoeglijk naamwoord

worst(most inferior)
adjective
[UK: wɜːst] [US: ˈwɝːst]

achtergeplaatst voorzetsel substantief
{n}

postposition [postpositions]((grammar) words that come after the noun)
noun
[UK: ˈpəʊst.pə.ˈzɪ.ʃən] [US: ˌpoʊst.pə.ˈzɪ.ʃən]

achtergrond substantief

background [backgrounds](social heritage)
noun
[UK: ˈbæk.ɡraʊnd] [US: ˈbæk.ˌɡrɑːwnd]

ground [grounds](background, context, framework, surroundings)
noun
[UK: ɡraʊnd] [US: ˈɡraʊnd]

achtlettergrepig bijvoeglijk naamwoord

octosyllabic(containing 8 syllables)
adjective
[UK: ˈɒk.təʊ.sɪ.ˈlæ.bɪk] [US: ˌɑːkto.ʊ.sɪ.ˈlæ.bɪk]

Algemene Vergadering van de Verenigde Naties eigennam

United Nations General Assembly(one of the six principal organs of the United Nations)
proper noun
[UK: ju.ˈnaɪt.ɪd ˈneɪʃ.n̩z ˈdʒen.r̩əl ə.ˈsem.bli] [US: ju.ˈnaɪt.əd ˈneɪʃ.n̩z ˈdʒen.r̩əl ə.ˈsem.bli]

allergeen substantief
{n}

allergen [allergens](substance)
noun
[UK: ˈæ.lə.dʒən] [US: ˈæ.lər.dʒən]

allergie substantief
{f}

allergy [allergies](disorder of the immune system)
noun
[UK: ˈæ.lə.dʒi] [US: ˈæ.lər.dʒi]

allergisch bijvoeglijk naamwoord

allergic(pertaining to allergy)
adjective
[UK: ə.ˈlɜː.dʒɪk] [US: ə.ˈlɝː.dʒɪk]

allergologe substantief
{f}

allergist(doctor who specializes in the treatment of allergies.)
noun
[UK: ˈæ.lə.dʒɪst] [US: ˈæ.lər.dʒəst]

allergologie substantief
{f}

allergology [allergologies](the study of the causes and treatment of allergies)
noun
[UK: ˌaləɡˈɒlədʒi] [US: ˌælɚɡˈɑːlədʒi]

12