Dutch-English dictionary »

buiten meaning in English

DutchEnglish
buiten preposition

out ofpreposition
[UK: ˈaʊt əv] [US: ˈaʊt əv]

outside(on the outside of)
preposition
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd] [US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

outwith(outside; beyond; outside of)
preposition
[UK: ˌaʊt.ˈwɪθ] [US: ˌaʊt.ˈwɪθ]

buiten substantief

out [outs](means of exit)
noun
[UK: ˈaʊt] [US: ˈaʊt]

buiten bijwoord

out(away from the inside or the centre)
adverb
[UK: ˈaʊt] [US: ˈaʊt]

outside(in or to the outside)
adverb
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd] [US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buiten substantief
{m}

boondock(rural area)
noun
[UK: bˈuːndɒk] [US: bˈuːndɑːk]

buiten- bijvoeglijk naamwoord

outdoor(situated in the open air)
adjective
[UK: ˈaʊt.dɔː(r)] [US: ˈaʊt.ˌdɔːr]

buiten adem bijvoeglijk naamwoord

winded(short of breath)
adjective
[UK: ˈwɪnd.ɪd] [US: ˈwɪnd.ɪd]

buiten bedrijf preposition

out of order(not functioning properly)
preposition
[UK: ˈaʊt əv ˈɔː.də(r)] [US: ˈaʊt əv ˈɔːr.dər]

buiten bedrijf bijvoeglijk naamwoord

out of business(no longer in business)
adjective

buiten de boot vallen werkwoord

fall by the wayside(to fail to be completed, particularly for lack of interest; to be left out, to suffer from neglect)
verb

buiten de kust bijvoeglijk naamwoord

offshore(located in the sea away from the coast)
adjective
[UK: ˌɒf.ˈʃɔː(r)] [US: ˈɒf.ˈʃɔːr]

buiten gebruik bijvoeglijk naamwoord

defunct(no longer in use)
adjective
[UK: dɪ.ˈfʌŋkt] [US: də.ˈfəŋkt]

buiten is het koud phrase

it's cold outside(it's cold outside (weather))
phrase

buiten medeweten van bijwoord

unbeknownst(Without the knowledge of)
adverb
[UK: ˌʌn.bɪ.ˈnəʊnst] [US: ən.biˈnoʊnst]

Buiten-Mongolië eigennam
{n}

Outer Mongolia(Mongolia)
proper noun

buiten werking preposition

out of order(not functioning properly)
preposition
[UK: ˈaʊt əv ˈɔː.də(r)] [US: ˈaʊt əv ˈɔːr.dər]

buiten werking bijvoeglijk naamwoord

defunct(no longer in use)
adjective
[UK: dɪ.ˈfʌŋkt] [US: də.ˈfəŋkt]

buiten werking stellen werkwoord

abolish [abolished, abolishing, abolishes](to destroy)
verb
[UK: ə.ˈbɒ.lɪʃ] [US: ə.ˈbɑː.ˌlɪʃ]

buiten zinnen raken werkwoord

lose one's cool(to lose one's temper)
verb
[UK: luːz wʌnz kuːl] [US: ˈluːz wʌnz ˈkuːl]

buitenaards bijvoeglijk naamwoord

alien(pertaining to extraterrestrial life)
adjective
[UK: ˈeɪ.liən] [US: ˈeɪ.liən]

extraterrestrial(originating from outside of the Earth)
adjective
[UK: ˌek.strə.tə.ˈre.striəl] [US: ˌek.strə.tə.ˈre.striəl]

buitenaf substantief

outside [outsides](the space beyond some limit or boundary)
noun
[UK: ˌaʊt.ˈsaɪd] [US: ˈaʊt.ˈsaɪd]

buitenbaarmoederlijk bijvoeglijk naamwoord

extrauterine(outside the uterus)
adjective

buitenbaarmoederlijke zwangerschap substantief
{f}

ectopic pregnancy [ectopic pregnancies](type of pregnancy)
noun
[UK: ek.ˈtɒ.pɪk ˈpreɡ.nən.si] [US: ek.ˈtɒ.pɪk ˈpreɡ.nən.si]

buitenbeentje substantief

deviance [deviances](person or thing that differs from the expected)
noun
[UK: ˈdiː.viənt] [US: ˈdiː.viəns]

outlier [outliers](a person or thing situated away from the main body or outside its proper place)
noun
[UK: ˈaʊt.laɪə(r)] [US: ˈaʊt.laɪər]

buitenbeentje substantief
{n}

outcast [outcasts](someone excluded from a society or system, a pariah, a leper)
noun
[UK: ˈaʊtk.ɑːst] [US: ˈaʊtˌkæst]

buitenboordmotor substantief
{m}

outboard motor(engine fitted over the transom of a boat)
noun
[UK: ˈaʊt.bɔːd ˈməʊ.tə(r)] [US: ˈaʊt.ˌbɔːrd ˈmoʊ.tə(r)]

buitenechtelijk preposition

out of wedlock(of parents not legally married)
preposition
[UK: ˈaʊt əv ˈwed.lɒk] [US: ˈaʊt əv ˈwed.ˌlɑːk]

buitenechtelijk bijvoeglijk naamwoord

extramarital(taking place outside marriage)
adjective
[UK: ˌek.strə.ˈmæ.rɪt.l̩] [US: ˌek.strə.ˈme.rət.l̩]

buitenechtelijk kind substantief
{n}

bastard [bastards](person born to unmarried parents)
noun
[UK: ˈbɑː.stəd] [US: ˈbæ.stərd]

buitenechtelijk samenwonen substantief

concubinage(the state of cohabitating while not married)
noun
[UK: kanˈkjuː.bə.nədʒ] [US: kanˈkjuː.bə.nədʒ]

buitengebied substantief
{n}

countryside(area outside of towns and cities, or such part of a larger area)
noun
[UK: ˈkʌntr.i.saɪd] [US: ˈkʌntr.i.saɪd]

buitengerechtelijke bijvoeglijk naamwoord

extrajudicial(carried out without legal authority)
adjective
[UK: ˌek.strə.dʒuː.ˈdɪʃ.l̩] [US: ˌek.strə.dʒuː.ˈdɪʃ.l̩]

buitengewoon bijvoeglijk naamwoord

exceptional(forming an exception)
adjective
[UK: ɪk.ˈsep.ʃn̩əl] [US: ɪk.ˈsep.ʃn̩əl]

extraordinary(not ordinary)
adjective
[UK: ɪk.ˈstrɔːd.n̩.ri] [US: ɪk.ˈstrɔːr.dn̩e.ri]

buitengewoon bijwoord

exceptionally(unusual, remarkable or exceptional degree)
adverb
[UK: ɪk.ˈsep.ʃə.nə.li] [US: ɪk.ˈsep.ʃə.nə.li]

buitengooien werkwoord

boot [booted, booting, boots](to forcibly eject)
verb
[UK: buːt] [US: ˈbuːt]

12