Duits-Nederlands woordenboek »

zücken betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
zücken [zückte; hat gezückt] Verb

beurenv

heffenv

ontlokkenv

ophalenv

oprichtenv

tappenv

tevoorschijntrekkenv

tillenv

trekkenv

uithalenv

verheffenv

entzückend [entzückender; am entzückendsten] Adjektiv

beeldigbijvoeglijk naamwoord

betoverendbijvoeglijk naamwoord

heerlijkbijvoeglijk naamwoord

verrukkelijkbijvoeglijk naamwoord

entzücken [entzückte; hat entzückt] Verb

inverrukkingbrengenv

verrukkenv

verzücken [verzückte; hat verzückt] Verb

inverrukkingbrengenwerkwoord

verrukkenwerkwoord