Duits-Nederlands woordenboek »

wacht betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
die Wacht [der Wacht; die Wachten] Substantiv

bewakingsubstantief

hoedesubstantief

aufwachen [wachte auf; ist aufgewacht] Verb

ontwakenwerkwoord

wakkerwordenwerkwoord

die Wachtel [der Wachtel; die Wachteln] Substantiv

kwartelsubstantief

bewachen [bewachte; hat bewacht] Verb

bewakenv

bewarenv

dewachthebbenv

hoedenv

wakenoverv

erwachen [erwachte; ist erwacht] Verb

ontwakenwerkwoord

wakkerwordenwerkwoord

überwachen [überwachte; hat überwacht] Verb

aflezenv

bewakenv

bewarenv

checkenv

controlerenv

dewachthebbenv

hoedenv

nakijkenv

surveillerenv

toezienv

wakenoverv