Duits-Nederlands woordenboek »

setzen betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
setzen [setzte; hat/ist gesetzt] Verb

leggenv

plaatsenv

stekenv

stellenv

stoppenv

zettenv

absetzen [setzte ab; hat abgesetzt] Verb

degraderenv

verlagenwerkwoord

aussetzen [setzte aus; hat ausgesetzt] (Dativ) Verb

blootstellenv

etalerenv

mettussenpozenwerkenv

uitbrengenv

uitstallenv

außer Verbindung setzen

afzonderenwerkwoord

isolerenwerkwoord

besetzen [besetzte; hat besetzt] Verb

afzettenv

bekledenv

beslaanv

bezettenv

bezighoudenv

garnerenv

inbeslagnemenv

stofferenv

uitmonsterenv

einsetzen [setzte ein; hat eingesetzt] (für +AKK) Verb

aanleggenv

fittenv

indoenv

inleggenv

installerenv

inzettenv

entsetzen [entsetzte; hat entsetzt] Verb

doenschrikkenwerkwoord

schrikaanjagenwerkwoord

verschrikkenwerkwoord

Entsetzen verbreiten

doenschrikken

schrikaanjagen

verschrikkenwerkwoord

ersetzen [ersetzte; hat ersetzt] Verb

aflossenv

compenserenv

deplaatsinnemenvanv

goedmakenv

12