Duits-Nederlands woordenboek »

irre betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
die Irre [der Irre; —] Substantiv

bezetenem

gekm

krankzinnigem

irre [irrer; am irrsten] Adjektiv

dolbijvoeglijk naamwoord

dolzinnigbijvoeglijk naamwoord

gekbijvoeglijk naamwoord

krankzinnigbijvoeglijk naamwoord

stapelbijvoeglijk naamwoord

uitzinnigbijvoeglijk naamwoord

waanzinnigbijvoeglijk naamwoord

irre reden

ijlen

kolderenwerkwoord

malen

raaskallenwerkwoord

irreführen [führte irre; hat irregeführt] Verb

misleidenv

opeendwaalspoorzettenv

Irrelehre

ketterij

irren Verb

dolenv

dwalenv

ronddolenv

ronddwalenv

warenv

zwervenv

beirren [beirrte; hat beirrt] Verb

misleidenv

opeendwaalspoorzettenv

entwirren [entwirrte; hat entwirrt] Verb

ontwarrenv

uitelkaarhalenv

das Geschirr [des Geschirr(e)s; die Geschirre] Substantiv

eetservieso

servieso

spano

das Gewirr [des Gewirrs, des Gewirres; —] Substantiv

verwardheido

verwarringo

girren [girrte; hat gegirrt] Verb

kirrenwerkwoord

koerenwerkwoord

roekoeënwerkwoord

klirren [klirrte; hat geklirrt] Verb

kletterenv

klingelenv

rinkelenv

tingelenv

schwirren [schwirrte; hat/ist geschwirrt] Verb

trillenv

12