Duits-Nederlands woordenboek »

grund betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
der Grund [des Grundsdes Grundes; die Gründe] Substantiv

aardem

aardrijkm

achtergrondm

beweegredenm

bodemm

drijfveerm

grondm

landm

motiefm

ondergrondm

oorzaakm

redenm

termm

die Grundlage [der Grundlage; die Grundlagen] Substantiv

basissubstantief

fundamentsubstantief

grondslagsubstantief

grundlos Adjektiv

bodemloosbijvoeglijk naamwoord

grondeloosbijvoeglijk naamwoord

nergensombijvoeglijk naamwoord

omgeenenkeleredenbijvoeglijk naamwoord

ongemotiveerdbijvoeglijk naamwoord

zomaarbijvoeglijk naamwoord

zonderredenbijvoeglijk naamwoord

Grundpfand

hypotheekv

der Grundriß Substantiv

ontwerpm

opzetm

planm

plattegrondm

der Grundsatz [des Grundsatzes; die Grundsätze] Substantiv

axiomam

beginselm

grondbeginselm

grondregelm

grondstellingm

kernspreukm

principem

spreukm

stelregelm

zedenspreukm

zinspreukm

grundsätzlich [grundsätzlicher; am grundsätzlichsten] Adjektiv

inbeginselbijvoeglijk naamwoord

12