Duits-Nederlands woordenboek »

gesetzt betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
gesetzt Adjektiv

bonafidebijvoeglijk naamwoord

degelijkbijvoeglijk naamwoord

deugdelijkbijvoeglijk naamwoord

ernstigbijvoeglijk naamwoord

flinkbijvoeglijk naamwoord

gedegenbijvoeglijk naamwoord

hechtbijvoeglijk naamwoord

serieusbijvoeglijk naamwoord

solidebijvoeglijk naamwoord

stemmigbijvoeglijk naamwoord

vastbijvoeglijk naamwoord

setzen [setzte; hat/ist gesetzt] Verb

leggenv

plaatsenv

stekenv

stellenv

stoppenv

zettenv

absetzen [setzte ab; hat abgesetzt] Verb

degraderenv

verlagenwerkwoord

aussetzen [setzte aus; hat ausgesetzt] (Dativ) Verb

blootstellenv

etalerenv

mettussenpozenwerkenv

uitbrengenv

uitstallenv

einsetzen [setzte ein; hat eingesetzt] (für +AKK) Verb

aanleggenv

fittenv

indoenv

inleggenv

installerenv

inzettenv

entgegengesetzt Adjektiv

daarentegenbijvoeglijk naamwoord

ertegenoverbijvoeglijk naamwoord

integendeelbijvoeglijk naamwoord

festsetzen [setzte fest; hat festgesetzt] Verb

bepalenv

bestemmenv

bevestigenv

fixerenv

tuigerenv

uittrekkenv

vastmakenv

12