Duits-Nederlands woordenboek »
geläufig betekenis in Nederlands
| Duits | Nederlands |
|---|---|
| geläufig [geläufiger; am geläufigsten] Adjektiv | effenbijvoeglijk naamwoord gebruikelijkbijvoeglijk naamwoord gelijkbijvoeglijk naamwoord gemakkelijkbijvoeglijk naamwoord gewoonbijvoeglijk naamwoord gladbijvoeglijk naamwoord lichtbijvoeglijk naamwoord makkelijkbijvoeglijk naamwoord sluikbijvoeglijk naamwoord stromendbijvoeglijk naamwoord vloeiendbijvoeglijk naamwoord vlotbijvoeglijk naamwoord zondermoeilijkhedenbijvoeglijk naamwoord |
