Duits-Nederlands woordenboek »

eitel betekenis in Nederlands

DuitsNederlands
eitel [eitler; am eitelsten] Adjektiv

ijdelbijvoeglijk naamwoord

nietigbijvoeglijk naamwoord

onbelangrijkbijvoeglijk naamwoord

die Eitelkeit [der Eitelkeit; (Plural selten:) die Eitelkeiten] Substantiv

ijdelheidsubstantief
abwertend

nietigheidsubstantief
abwertend

der Scheitel [des Scheitels; die Scheitel] Substantiv

kruinm

vereiteln [vereitelte; hat vereitelt] Verb

debodeminslaanv