berg betekenis in Nederlands

Duits	Nederlands
der Berg [des Berg(e)s; die Berge] Substantiv	bergm
die Bergamotte [der Bergamotte; die Bergamotten] Substantiv	bergamotsubstantief
der Bergbau [des Bergbaues, des Bergbaus; —] Substantiv	mijnbouwm
bergen [barg; hat geborgen] Verb	behoedenv behoudenv bergenv beschermenv beschuttenv bewarenv conserverenv onderhoudenv ontveinzenv opbergenv overhoudenv verbergenv verhelenv verschuilenv verstoppenv wegleggenv wegzettenv
der Bergmann [des Bergmanns, des Bergmannes; die Bergmänner] Substantiv	mijnwerkerm
das Bergwerk [des Bergwerk(e)s; die Bergwerke] Substantiv	mijno mijngango
der Aberglaube [des Aberglaubens; —] Substantiv	bijgeloofm
abergläubisch [abergläubischer; am abergläubischsten] Adjektiv	bijgelovigbijvoeglijk naamwoord
der Bahnübergang [des Bahnübergang(e)s; die Bahnübergänge] Substantiv	overwegm spoorwegovergangm
beherbergen [beherbergte; hat beherbergt] Phrase	gastvrijheidverlenenaanwerkwoord
der Eisberg [des Eisbergs, des Eisberges; die Eisberge] Substantiv	ijsbergm
die Herberge [der Herberge; die Herbergen] Substantiv	herbergsubstantief logementsubstantief
das Nürnberg Substantiv	Neurenbergo
sich übergeben	braken kotsenwerkwoord overgevenwerkwoord spugenwerkwoord vomerenwerkwoord
verbergen [verbarg; hat verborgen] Verb	ontveinzenv verbergenv verhelenv

Zoek geschiedenis