akt betekenis in Nederlands
| Duits | Nederlands |
|---|---|
| der Akt [des Akts/Aktes; die Akte] Substantiv | aktem stukm |
| der Akt [des Akt(e)s; die Akte] Substantiv Theater | |
| die Akte [der Akte; die Akten] Substantiv | aktesubstantief documentsubstantief stuksubstantief |
| die Aktie [der Aktie; die Aktien] Substantiv | aandeelsubstantief actiesubstantief |
| der Aktieninhaber [des Aktieninhabers; die Aktieninhaber] Substantiv | aandeelhouder [aandeelhouders]m |
| der Aktionär [des Aktionärs; die Aktionäre] Substantiv | aandeelhouder [aandeelhouders]m |
| aktiv [aktiver; am aktivsten] Adjektiv | actiefbijvoeglijk naamwoord bedrijvendbijvoeglijk naamwoord bedrijvingbijvoeglijk naamwoord werkdadigbijvoeglijk naamwoord werkendbijvoeglijk naamwoord werkzaambijvoeglijk naamwoord |
| der Aktuar [des Aktuars; die Aktuare] Substantiv | |
| aktuell [aktueller; am aktuellsten] Adjektiv | actueelbijvoeglijk naamwoord tegenwoordigbijvoeglijk naamwoord |
| abstrakt [abstrakter; am abstraktesten] Adjektiv | abstractbijvoeglijk naamwoord afgetrokkenbijvoeglijk naamwoord |
| exakt [exakter; am exaktesten] Adjektiv | accuraatbijvoeglijk naamwoord exactbijvoeglijk naamwoord juistbijvoeglijk naamwoord minutieusbijvoeglijk naamwoord nauwkeurigbijvoeglijk naamwoord preciesbijvoeglijk naamwoord scherpbijvoeglijk naamwoord secuurbijvoeglijk naamwoord stiptbijvoeglijk naamwoord zorgvuldigbijvoeglijk naamwoord |
| intakt [intakter; am intaktesten] Adjektiv | gaafbijvoeglijk naamwoord heelbijvoeglijk naamwoord intactbijvoeglijk naamwoord onbeschadigdbijvoeglijk naamwoord zondergebrekenbijvoeglijk naamwoord |
| kompakt [kompakter; am kompaktesten] Adjektiv | compactbijvoeglijk naamwoord |
