dicţionar Olandez-German »

veel înseamnă în Germană

OlandezăGermană
veel

mancher

viele

veel bijvoeglijk naamwoord

häufig [häufiger; am häufigsten]Adjektiv

viel [mehr; am meisten]Adjektiv

zahlreich [zahlreicher; am zahlreichsten]Adjektiv

veel bijwoord

oftAdverb

veelal bijvoeglijk naamwoord

häufig [häufiger; am häufigsten]Adjektiv

veelal bijwoord

oftAdverb

veeleer bijwoord

am liebsten

lieberAdverb

vielmehr

veeleisend bijvoeglijk naamwoord

anspruchsvoll [anspruchsvoller; am anspruchsvollsten]Adjektiv

veelgeliefd bijvoeglijk naamwoord

populär [populärer; am populärsten]Adjektiv

volkstümlich [volkstümlicher; am volkstümlichsten]Adjektiv

veelgodendom m

der Polytheismus [des Polytheismus; —]Substantiv

veelkleurig bijvoeglijk naamwoord

bunt [bunter; am buntesten]Adjektiv

veelmeer

vielmehr

veelstemmig bijvoeglijk naamwoord

polyphonisch

veeltijds bijvoeglijk naamwoord

häufig [häufiger; am häufigsten]Adjektiv

veeltijds bijwoord

oftAdverb

veelvuldig bijvoeglijk naamwoord

häufig [häufiger; am häufigsten]Adjektiv

veelvuldigheid substantief

die Häufigkeit [der Häufigkeit; die Häufigkeiten]Substantiv

veelwijverij substantief

die Polygamie [der Polygamie; —]Substantiv

die Vielweiberei [der Vielweiberei; die Vielweibereien]Substantiv

degehelehoeveelheid

Alles

das Ganze

dehelehoeveelheid

Alles

das Ganze

evenveel

ebensosehr

ebensoviel

insofern

sofern

sosehr

soviel

soweit

hoeveelheid substantief

die Menge [der Menge; die Mengen]Substantiv

die Quantität [der Quantität; die Quantitäten]Substantiv

hoeveelheid o

das Quantum [des Quantums; die Quanten]Substantiv

teveel o

zu

zu sehr

12