dicţionar Olandez-German »

moedig înseamnă în Germană

OlandezăGermană
moedig bijvoeglijk naamwoord

beherzt [beherzter; am beherztesten]Adjektiv

dreist [dreister; am dreistesten]Adjektiv

getrost

mutig [mutiger; am mutigsten]Adjektiv

tapfer [tapferer; am tapfersten]Adjektiv

aanmoedigen werkwoord

ermannen [ermannte sich; hat sich ermannt]Phrase

aanmoedigen v

ermutigen [ermutigte; hat ermutigt]Verb

armoedig bijvoeglijk naamwoord

arm [ärmer; am ärmsten]Adjektiv

bemoedigen werkwoord

ermannen [ermannte sich; hat sich ermannt]Phrase

bemoedigen v

ermutigen [ermutigte; hat ermutigt]Verb

deemoedig bijvoeglijk naamwoord

demütig [demütiger; am demütigsten]Adjektiv

kleinlaut [kleinlauter; am kleinlautesten]Adjektiv

unterwürfigAdjektiv

edelmoedig bijvoeglijk naamwoord

hochherzig [hochherziger; am hochherzigsten]Adjektiv

edelmoedigheid m

die Großmut [der Großmut; —]Substantiv

gelijkmoedig bijvoeglijk naamwoord

gleichmütig [gleichmütiger; am gleichmütigsten]Adjektiv

grootmoedig bijvoeglijk naamwoord

hochherzig [hochherziger; am hochherzigsten]Adjektiv

grootmoedigheid m

die Großmut [der Großmut; —]Substantiv

lankmoedigheid substantief

die Toleranz [der Toleranz; die Toleranzen]Substantiv

ontmoedigen v

entmutigen [entmutigte; hat entmutigt]Verb

twijfelmoedig bijvoeglijk naamwoord

bedenklich [bedenklicher; am bedenklichsten]Adjektiv

verootmoedigen v

demütigen [demütigte; hat gedemütigt]Verb

erniedrigen [erniedrigte; hat erniedrigt]Verb

vrijmoedig bijvoeglijk naamwoord

zwanglos [zwangloser; am zwanglosesten]Adjektiv

weemoedig bijvoeglijk naamwoord

wehmütig [wehmütiger; am wehmütigsten]Adjektiv

zachtmoedig bijvoeglijk naamwoord

mild [milder; am mildesten]Adjektiv

zwaarmoedig bijvoeglijk naamwoord

wehmütig [wehmütiger; am wehmütigsten]Adjektiv

zwaarmoedigheid substantief

die Hypochondrie [der Hypochondrie; die Hypochondrien]Substantiv

die Melancholie [der Melancholie; die Melancholien]Substantiv

die Schwermut [der Schwermut; —]Substantiv

die Wehmut [der Wehmut; —]Substantiv

zwaarmoedigheid m

der Spleen [des Spleens; die Spleens]Substantiv

der Tiefsinn [des Tiefsinns|Tiefsinnes; —]Substantiv

der Trübsinn [des Trübsinnes|Trübsinns; —]Substantiv