dicţionar Olandez-German »

haar înseamnă în Germană

OlandezăGermană
haar

ihr

ihre

ihrer

ihrige

haar werkwoord

sein [ich bin, du bist, er/sie/es ist, wir sind, ihr seid, sie sind; war/ ist gewesen]Verb

haar substantief

die Zotte [der Zotte; die Zotten]Substantiv

haar bijvoeglijk naamwoord

dieAdjektiv

haar o

das Haar [des Haars/Haares; die Haare]Substantiv

haar pl

die HaareSubstantiv

sie

haarborstel substantief

die Haarbürste [der Haarbürste; die Haarbürsten]Substantiv

haarbosje substantief

die Zotte [der Zotte; die Zotten]Substantiv

haard substantief

die Esse [der Esse; die Essen, —]Substantiv

haard m

der Brennpunkt [des Brennpunktes, des Brennpunkts; die Brennpunkte]Substantiv

der Fokus [des Fokus; die Fokusse]Substantiv

der Herd [des Herd(e)s; die Herde]Substantiv

haardstede substantief

die Esse [der Esse; die Essen, —]Substantiv

haardstede m

der Herd [des Herd(e)s; die Herde]Substantiv

haardstede o

der Kamin [des Kamins; die Kamine]Substantiv

haarkloven werkwoord

Kleinigkeiten tadeln

wegen [+GEN]

haarkloven v

schikanieren [schikanierte; hat schikaniert]Verb

haarkrul substantief

die Locke [der Locke; die Locken]Substantiv

haarlok substantief

die Locke [der Locke; die Locken]Substantiv

aanhaar

ihr

heerschaar substantief

die Armee [der Armee; die Armeen]Substantiv

heerschaar o

das Heer [des Heeres, des Heers; die Heere]Substantiv

heerschaar v

rmee

hoornhaar substantief

die Hornisse [der Hornisse; die Hornissen]Substantiv

naarhaar

ihr

nesthaar substantief

die Daune [der Daune; die Daunen]Substantiv

die Flaumfeder [der Flaumfeder; die Flaumfedern]Substantiv

nesthaar m

der Flaum [des Flaums; —]Substantiv

onbehaard bijvoeglijk naamwoord

kahl [kahler; am kahlsten]Adjektiv

ooghaar substantief

die Wimper [der Wimper; die Wimpern]Substantiv

ooghaar m

die AugenwimperSubstantiv

openhaard substantief

die Esse [der Esse; die Essen, —]Substantiv

openhaard m

der Herd [des Herd(e)s; die Herde]Substantiv

schaar substantief

die Schere [der Schere; die Scheren]Substantiv

vierschaar substantief

die Jury [der Jury; die Jurys]Substantiv

12