dicţionar Olandez-German »

aars înseamnă în Germană

OlandezăGermană
aars m

der After [des Afters; die After]Substantiv

baars m

der Barsch [des Barsch(e)s; die Barsche]Substantiv

barbaars bijvoeglijk naamwoord

grausam [grausamer; am grausamsten]Adjektiv

blindebijkaarspel m

der Geist [des Geistes|Geists; die Geister|Geiste]Substantiv

der Spuk [des Spuks|Spukes; die Spuke]Substantiv

blindebijkaarspel o

das Gespenst [des Gespenstes; die Gespenster]Substantiv

das Phantom [des Phantoms; die Phantome]Substantiv

Bulgaars bijvoeglijk naamwoord

bulgarisch [bulgarischer; am bulgarischsten]Adjektiv

Bulgaarse substantief

die Bulgarin [der Bulgarin; die Bulgarinnen]Substantiv

daarstaattegenover voegwoord

anderseitsKonjunktion

Egyptenaar [Egyptenaars] m

der Ägypter [des Ägypters; die Ägypter]Substantiv

Hongaars o

das ungarisch [ungarischer; am ungarischsten]Substantiv

kaars substantief

die Kerze [der Kerze; die Kerzen]Substantiv

kaars o

das Licht [des Licht[es; die Lichter/Lichte]Substantiv

kaarsensterkte substantief

die Kerze [der Kerze; die Kerzen]Substantiv

kaarsensterkte o

das Licht [des Licht[es; die Lichter/Lichte]Substantiv

kaarsvet m

der Talg [des Talges, des Talgs; die Talge]Substantiv

kaarsvet o

das Schmalz [des Schmalzes; die Schmalze, —]Substantiv

klaarspelen werkwoord

Erfolg haben

gelingen [gelang; ist gelungen]Verb

laars m

der Stiefel [des Stiefels; die Stiefel]Substantiv

maarschalk m

der Feldmarschall [des Feldmarschalls; die Feldmarschälle]Substantiv

der Marschall [des Marschalls; die Marschälle]Substantiv

martelaarschap o

das Märtyrertum [des Märtyrertums; —]Substantiv

naarstig bijvoeglijk naamwoord

beflissen [beflissener; am beflissensten]Adjektiv

emsig [emsiger; am emsigsten]Adjektiv

fleißig [fleißiger; am fleißigsten]Adjektiv

geflissentlich [geflissentlicher; am geflissentlichsten]Adjektiv

strebsam [strebsamer; am strebsamsten]

naarstigheid m

der Fleiß [des Fleißes; —]Substantiv

nieuwjaarsdag m

der Neujahrstag [des Neujahrstags|Neujahrstages; die Neujahrstage]Substantiv

ooievaarsbek m

Geranium

der Storchschnabel [des Storchschnabels; die Storchschnäbel]Substantiv

oudejaarsavond m

der Silvesterabend [des Silvesterabends; die Silvesterabende]Substantiv

rivierbaars m

der Kaulbarsch [des Kaulbarschs, des Kaulbarsches; die Kaulbarsche]Substantiv

snoekbaars m

der Zander [des Zanders; die Zander] (auch: Sander, Schill, Hechtbarsch, Zahnmaul oder Fogosch)Substantiv

Tataars bijvoeglijk naamwoord

tatarischAdjektiv

voorjaars-

Frühlings-

waarschijnlijk bijvoeglijk naamwoord

glaubhaft [glaubhafter; am glaubhaftesten]Adjektiv

waarschijnlijk bijwoord

wahrscheinlich [wahrscheinlicher; am wahrscheinlichsten]Adjektiv

12