Germană | Olandeză |
---|---|
der Freund [des Freund(e)s; die Freunde] Substantiv | vriend [vrienden]m |
die Freundin [der Freundin; die Freundinnen] Substantiv | vriendinsubstantief |
freundlich [freundlicher; am freundlichsten] Adjektiv | aardigbijvoeglijk naamwoord liefbijvoeglijk naamwoord voorkomendbijvoeglijk naamwoord vriendelijkbijvoeglijk naamwoord zoetbijvoeglijk naamwoord |
die Freundlichkeit [der Freundlichkeit; die Freundlichkeiten] Substantiv | liefheidsubstantief voorkomendheidsubstantief vriendelijkheidsubstantief |
die Freundschaft [der Freundschaft; die Freundschaften] Substantiv | vriendschapsubstantief |
befreunden [befreundete; hat befreundet] Verb | |
englandfreundlich | |
menschenfreundlich Adjektiv | humaanbijvoeglijk naamwoord menselijkbijvoeglijk naamwoord |
die Menschenfreundlichkeit [der Menschenfreundlichkeit; die Menschenfreundlichkeiten] Substantiv | filantropiesubstantief liefdadigheidsubstantief |