Deutsch | Holländisch |
---|---|
seit | sindsvoegwoord vanbijwoord vanafbijwoord |
die Seite [der Seite; die Seiten] Substantiv | bladzijdesubstantief flanksubstantief kantsubstantief zijsubstantief zijdesubstantief zijkantsubstantief |
abseits Adverb | opzijbijwoord terzijdebijwoord |
allerseits Adverb | aanallekantenbijwoord |
allseitig Adjektiv | aanallekantenbijvoeglijk naamwoord |
einseitig [einseitiger; am einseitigsten] Adjektiv | eenzijdigbijvoeglijk naamwoord |
anderseits Konjunktion | aandeanderekantvoegwoord anderzijdsvoegwoord daarstaattegenovervoegwoord |
beiderseitig Adjektiv | aanweerskantenbijvoeglijk naamwoord aanweerszijdenbijvoeglijk naamwoord bijderzijdsbijvoeglijk naamwoord onderlingbijvoeglijk naamwoord wederkerigbijvoeglijk naamwoord wederzijdsbijvoeglijk naamwoord |
beiderseits Adverb | aanweerskantenbijwoord aanweerszijdenbijwoord bijderzijdsbijwoord |
beiseite Adverb | opzijbijwoord terzijdebijwoord |
beseitigen [beseitigte; hat beseitigt] Verb | |
deinerseits | |
einerseits | |
gegenseitig Adjektiv | onderlingbijvoeglijk naamwoord wederkerigbijvoeglijk naamwoord |