Deutsch | Holländisch |
---|---|
nun | enfinbijwoord komaaninterjection thansbijwoord tjainterjection welaaninterjection welnuinterjection |
nun wohl | enfinbijwoord komaaninterjection tjainterjection welaaninterjection welnuinterjection |
der Nuntius [des Nuntius; die Nuntien] Substantiv | |
die Abordnung [der Abordnung; —] Substantiv | afvaardigingsubstantief delegatiesubstantief |
die Ahnung [der Ahnung; die Ahnungen] Substantiv | voorgevoelsubstantief |
hoffnungslos [hoffnungsloser; am hoffnungslosesten] Adjektiv | hopeloosbijvoeglijk naamwoord vertwijfeldbijvoeglijk naamwoord wanhopigbijvoeglijk naamwoord |
das Kuba [Kuba(s); —] (amtliche Bezeichnung: República de Cuba) (Inselstaat im Karibischen Meer) Substantiv | Cubao |
die Ausdehnung [der Ausdehnung; die Ausdehnungen] Substantiv | afmetingsubstantief besteksubstantief dimensiesubstantief expansiesubstantief groottesubstantief omvangsubstantief ruimheidsubstantief uitgebreidheidsubstantief uitgestrektheidsubstantief uitzettingsubstantief wijdtesubstantief |
die Auszeichnung [der Auszeichnung; die Auszeichnungen] Substantiv | decorsubstantief decoratiesubstantief onderscheidingsubstantief |