gut bedeutet auf Holländisch

Deutsch	Holländisch
das Gut [des Gutes, des Guts; die Güter] Substantiv	bezito bezittingo boerderijo eigendomo goedo landgoedo vermogeno
gut [besser; am besten] Adjektiv	goedbijvoeglijk naamwoord okeebijvoeglijk naamwoord
das Gutachten [des Gutachtens; die Gutachten] Substantiv	gerichto judiciumo oordeelo vonniso
das Gutdünken [des Gutdünkens; —] Substantiv	dunko gedachteo meningo opinieo visieo zienswijzeo zino
das Gute Substantiv	goedo welzijno
gutheißen [hieß gut; hat gutgeheißen] Verb	beamenwerkwoord billijkenwerkwoord goedkeurenwerkwoord toestemmenwerkwoord
gutherzig [gutherziger; am gutherzigsten] Adjektiv	goedaardigbijvoeglijk naamwoord goedhartigbijvoeglijk naamwoord goedigbijvoeglijk naamwoord
die Guttapercha [der Guttapercha; —] Substantiv	guttaperchasubstantief
das Guttapercha [des Guttapercha(s); —] Substantiv	guttaperchasubstantief
Guttat	weldaadv
begutachten [begutachtete; hat begutachtet] Verb	beoordelenv keurenv kritiserenv
Gummigutti	guttegom
das Landgut [des Landgutes, des Landguts; die Landgüter] Substantiv	bezittingo boerderijo goedo landgoedo

Zuletzt gesucht