Deutsch | Holländisch |
---|---|
gemessen Adjektiv | afgemetenbijvoeglijk naamwoord |
messen [maß; hat gemessen] Verb | |
angemessen [angemessener; am angemessensten] Adjektiv | adequaatbijvoeglijk naamwoord betamelijkbijvoeglijk naamwoord bijbehorendbijvoeglijk naamwoord gepastbijvoeglijk naamwoord geschiktbijvoeglijk naamwoord passendbijvoeglijk naamwoord toepasselijkbijvoeglijk naamwoord |
beimessen [maß bei; hat beigemessen] Verb |