Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

form bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
die Form [der Form; die Formen] Substantiv

coupesubstantief

fatsoensubstantief

gedaantesubstantief

makelijsubstantief

snitsubstantief

vormsubstantief

das Format [des Format(e)s; die Formate] Substantiv

formaato

das Formation [der Formation; die Formationen] Substantiv

formatieo

vormingo

die Formel [der Formel; die Formeln] Substantiv

formulesubstantief

formen [formte; hat geformt] Verb

aangaanv

formerenv

modellerenv

vormenv

das Formular [des Formulars; die Formulare] Substantiv

formuliero

vragenformuliero

vragenlijsto

konform [konformer; am konformsten] Adjektiv

adequaatbijvoeglijk naamwoord

bijpassendbijvoeglijk naamwoord

overeenstemmendbijvoeglijk naamwoord

passendbijvoeglijk naamwoord

die Befehlsform [der Befehlsform; die Befehlsformen] Substantiv

gebiedendewijssubstantief

imperatiefsubstantief

feste Formen annehmen

vastevormaannemen

die Information [der Information; die Informationen] Substantiv

voorlichtingo

informieren [informierte; hat informiert] (über +AKK) Verb

berichtenwerkwoord

informerenv

inlichtenv

verwittigenv

voorlichtenv

die Reform [der Reform; die Reformen] Substantiv

hervormingsubstantief

die Reformation [der Reformation; die Reformationen] Substantiv

hervormingsubstantief

reformatiesubstantief

die Regierungsform [der Regierungsform; die Regierungsformen] Substantiv

regimesubstantief

staatsvormsubstantief

stelselsubstantief

die Uniform [der Uniform; die Uniformen] Substantiv

tenuesubstantief

uniformsubstantief