fahrt bedeutet auf Holländisch

Deutsch	Holländisch
die Fahrt [der Fahrt; die Fahrten] Substantiv	rijtoersubstantief ritsubstantief tochtsubstantief
die Abfahrt [der Abfahrt; die Abfahrten] Substantiv	afritsubstantief afvaartsubstantief vertreksubstantief
die Einfahrt [der Einfahrt; die Einfahrten] Substantiv	binnenrijdensubstantief binnenvarensubstantief inrijsubstantief inritsubstantief
die Himmelfahrt [der Himmelfahrt; die Himmelfahrten] Substantiv	hemelvaartsubstantief tenhemelopnemingsubstantief
Hoffahrt	trots
das Kauffahrteischiff [des Kauffahrteischiffes\|Kauffahrteischiffs; die Kauffahrteischiffe] Substantiv	koopvaardero
Luftschiffahrtskunde	luchtvaartkunde
die Wallfahrt [der Wallfahrt; die Wallfahrten] Substantiv	bedevaartsubstantief pelgrimagesubstantief pelgrimstochtsubstantief
wallfahrten	eenpelgrimstochtmaken
willfahren [willfahrte; hat willfahren] Verb	degoedheidhebbenwerkwoord terwillezijnwerkwoord zogoedwillenzijnwerkwoord
die Wohlfahrt [der Wohlfahrt; —] Substantiv	welvaartsubstantief welzijnsubstantief
die Überfahrt [der Überfahrt; die Überfahrten] Substantiv	overtochtsubstantief overvaartsubstantief

Zuletzt gesucht