Deutsch-Holländisch Wörterbuch »

essen bedeutet auf Holländisch

DeutschHolländisch
aufmessen

uitmetenwerkwoord

beimessen [maß bei; hat beigemessen] Verb

aanrekenenv

rekenentotv

toedichtenv

toekennenv

toeschrijvenv

besitzen [besaß; hat besessen Akkusativ] Verb

bezittenv

eropnahoudenv

hebbenv

rijkzijnv

dessen

died'r

diens

dier

diez'n

vanwie

wied'r

wiens

wiero

wiez'n

erpressen [erpresste; hat erpresst] Verb

onderdrukkenv

opkroppenv

verdringenv

verdrukkenv

verkroppenv

das Festessen [des Festessens; die Festessen] Substantiv

feestmaalo

festijno

gelago

smulpartijo

fressen [fraß; hat gefressen] Phrase

gulzigetenwerkwoord

schransenwerkwoord

schrokkenwerkwoord

gemessen Adjektiv

afgemetenbijvoeglijk naamwoord

messen [maß; hat gemessen] Verb

afmetenv

metenv

opmetenv

opnemenv

roeienv

uitmetenv

sitzen [saß; hat/ist gesessen] Verb

zittenv

das Hessen [Hessen(s); —] (deutsches Bundesland) Substantiv

Hesseno

123